
Jurisprudentie
BB1241
Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-08-07
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers254899 / HA ZA 06-358
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-07
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers254899 / HA ZA 06-358
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geschil tussen de vereniging Platform zelfstandige ondernemers en de stichting Verenigde eigen rijders Nederland over de hoogte van de door de stichting verschuldigde contributie.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 254899 / HA ZA 06-358
Uitspraak: 25 juli 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid PLATFORM ZELFSTANDIGE ONDERNEMERS (PZO),
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eiseres,
procureur mr. A.P. van Elswijk,
- tegen -
de STICHTING VERENIGDE EIGEN RIJDERS NEDERLAND (V.E.R.N.),
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. J.H.A.M. Scheiffers.
Partijen worden hierna aangeduid als "PZO" respectievelijk "VERN".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 30 januari 2006 en de door PZO overgelegde producties;
- akte ten behoeve van (verstek)vonnis van PZO;
- conclusie van antwoord;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 10 mei 2006, waarbij een comparitie van partijen
is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 31 augustus 2006;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door PZO overgelegde producties;
- de akte houdende wijziging van eis;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek, met productie;
- de stukken van het op 2 februari 2006 ten verzoeke van PZO en ten laste van VERN
onder de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V. gelegde conservatoire beslag.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1
PZO is een koepelorganisatie van branche- en beroepsorganisaties voor zelfstandige ondernemers zonder personeel. [X] is voorzitter van PZO. [Y] is secretaris van PZO.
2.2
VERN is een brancheorganisatie in het wegtransport. [Z] is voorzitter van de stichting.
2.3
In de statuten van PZO d.d. 11 september 2002 zijn - voor zover relevant - de navolgende bepalingen opgenomen:
Artikel 3
(…)
2. De door de leden verschuldigde contributies en de door de aangeslotenen verschuldigde bijdragen worden door de algemene vergadering per categorie van leden (…) vastgesteld bij of krachtens contributiereglement te bepalen regelen.
Artikel 4
(…..)
4. De contributiegrondslag voor de te onderscheiden lidcategorieën respectievelijk de grondslag voor de bijdrage voor de aangeslotenen is het aantal zelfstandige ondernemers of zelfstandige (gevestigde) beroepsbeoefenaren dat bij de betreffende organisatie is aangesloten. (….)
Het dagelijks bestuur kan besluiten dat een lid, onder bepaalde door het dagelijks bestuur vast te stellen voorwaarden, minder contributie hoeft te betalen.
(….)
2.4
Op de 2e algemene ledenvergadering (hierna: “ALV”) van 3 april 2003 heeft de ALV besloten: “de contributie voor 2003 voor de lidcategorie a (ledenorganisaties) vast te stellen op € 20,- per vertegenwoordigde zelfstandige.”
2.5
Bij brief van 18 juli 2003 heeft [Y] [Z] het volgende medegedeeld:
Naar aanleiding van het plezierige gesprek dat [X] en ondergetekende op 16 juli met u hebben gevoerd, bevestigen wij hierbij graag de gemaakte afspraken met betrekking tot het lidmaatschap van de VERN van PZO.
De VERN wordt lid van PZO. Ten aanzien van de verschuldigde contributie zijn de volgende afspraken gemaakt.
a. lidmaatschap 2003
• VERN wordt lid van PZO en betaalt in 2003 een bedrag van € 1.000,-- excl. BTW.
b. lidmaatschap 2004 en verder
• VERN betaalt de normale lidmaatschapscontributie op basis van het aantal vertegenwoordigde zelfstandigen (ca. 1200).
(…) Hierbij treft u het aanmeldingsformulier voor het lidmaatschap van PZO aan. Wij vragen u het formulier volledig ingevuld te retourneren. Na ontvangst zenden wij u een definitieve bevestiging van het lidmaatschap en een factuur.
2.6
VERN heeft zich bij aanmeldingsformulier d.d. 12 september 2003 aangemeld als lid van PZO en daarbij opgegeven dat op 1 januari 2003 het aantal vertegenwoordigde zelfstandigen 1.250 bedroeg.
2.7
Het lidmaatschap van VERN van PZO is geëindigd op 31 december 2005.
3. Het geschil
3.1
De gewijzigde vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad VERN te veroordelen aan PZO te voldoen de contributie voor 2004 ad € 29.750,-- met de wettelijke rente hierover vanaf 9 april 2004, de contributie voor 2005 ad € 29.750,-- met de wettelijke rente hierover vanaf 8 november 2005, de buitengerechtelijke kosten ad € 1.788,-- met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding, met veroordeling van VERN in de kosten van het geding, de kosten van het gelegde beslag daaronder begrepen.
3.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft PZO aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
- Uit hoofde van haar lidmaatschap van PZO is VERN voor zowel het contributiejaar 2004 als het contributiejaar een bedrag van € 29.750,-- aan contributie verschuldigd.
- VERN is rente verschuldigd. Ten aanzien van de contributie voor 2004 is dit de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur ad € 29.750,--, zijnde 9 april 2004. Ten aanzien van de contributie voor 2005 is dit de wettelijke rente vanaf de door de raadsman van PZO in zijn sommatiebrief van 24 oktober 2005 aangezegde vervaldatum, zijnde 8 november 2005.
- PZO en haar raadsman hebben al het mogelijke gedaan om buiten rechte betaling te verkrijgen. PZO heeft hiervoor kosten gemaakt, niet zijnde kosten waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv een vergoeding plegen in te sluiten. Deze kosten dienen conform het rapport Voorwerk II te worden begroot op € 1.788,--, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding..
3.3
VERN heeft de vordering van PZO betwist. Dit verweer zal, voor zover van belang, hierna onder 4 worden weergegeven en besproken.
4. De beoordeling
4.1
Kernpunt van het geschil is de vraag welk een bedrag VERN aan PZO is verschuldigd aan contributie uit hoofde van haar lidmaatschap van PZO over de kalenderjaren 2004 en 2005.
PZO is de mening toegedaan dat VERN de normale lidmaatschapscontributie van € 20,-- per vertegenwoordigde zelfstandige dient te betalen. VERN stelt zich primair op het standpunt dat met haar een afwijkende prijsafspraak door het bestuur is gemaakt. Subsidiair roept zij de vernietiging in van de lidmaatschapsovereenkomst op grond van dwaling.
4.2
Vooropgesteld wordt dat PZO als vereniging met volledige rechtsbevoegdheid uit hoofde van het bepaalde in artikel 2:34a BW bij of krachtens de statuten verplichtingen aan haar leden kan opleggen. Op grond van artikel 3 lid 2 van de statuten van PZO (weergegeven onder 2.3), is de ALV bevoegd tot het vaststellen van de door de leden te betalen contributie. Uit de in het geding gebrachte verslagen van de vergaderingen blijkt dat op 3 april 2003 de ALV de contributie voor 2003 heeft vastgesteld op € 20,-- per (door het lid) vertegenwoordigde zelfstandige, overeenkomstig het voorstel van het bestuur d.d. 16 mei 2002 van de toen nog informele PZO ‘in oprichting’. In de ALV van 2004 is vervolgens besloten deze contributie vooralsnog ongewijzigd te laten. Dit betekent dat de leden van de vereniging gehouden zijn tot het betalen van deze contributie, ongeacht of zij al dan niet op deze ledenvergaderingen aanwezig zijn geweest. Voor VERN komt dit met 1.250 aangeslotenen neer op een contributie van € 25.000,-- per kalenderjaar. Het betoog van VERN dat niet de bij haar aangesloten zelfstandigen lid worden maar VERN als organisatie, kan daaraan niet afdoen. VERN is dan ook in beginsel gehouden tot het betalen van voornoemd bedrag aan contributie per kalenderjaar. Dit leidt slechts dan uitzondering indien het bestuur, daartoe bevoegd krachtens de tweede volzin van artikel 4 lid 4 van de statuten, met VERN is overeengekomen dat zij minder contributie hoeft te betalen. Of sprake is van een dergelijke overeenkomst dient te worden beoordeeld aan de hand van het gemene recht.
4.3
Ter beoordeling ligt allereerst voor het verweer van VERN dat zij met het bestuur van PZO een afwijkende prijsafspraak heeft gemaakt met betrekking tot de contributie over 2004 en 2005 van € 2.500,-- per jaar, neerkomende op € 2,-- per vertegenwoordigde zelfstandige, hetgeen door PZO ten stelligste is weersproken. De bewijslast van de gestelde afspraak rust op VERN.
4.4
Dit verweer wordt verworpen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat het bestuur van PZO, vertegenwoordigd door [X] en [Y], op 16 april 2003 afspraken met VERN, vertegenwoordigd door haar voorzitter [Z], heeft gemaakt omtrent de voorwaarden voor lidmaatschap van VERN. De gemaakte afspraken zijn door PZO bij schrijven van 18 juli 2003 aan VERN bevestigd. Betreffende de kalenderjaren 2004 en 2005 is in dit schrijven vermeld: “VERN betaalt de normale lidmaatschapscontributie op basis van het aantal vertegenwoordigde zelfstandigen (ca 1200).” Deze weergave van de gemaakte afspraken heeft PZO herhaald in haar schrijven van 23 september 2003, waarin zij de aanmelding van het lidmaatschap zijdens VERN bevestigt. Gesteld noch gebleken is dat VERN tegen deze weergave van de gemaakte afspraken bezwaar heeft aangetekend, hetgeen wel voor de hand had gelegen indien zij inderdaad meende dat, anders dan in deze brieven gesteld, met VERN juist een van de normale lidmaatschapscontributie afwijkende prijsafspraak zou zijn gemaakt. Dit geldt te meer nu VERN in de gegeven omstandigheden had moeten begrijpen wat de door PZO op schrift gestelde afspraak inhield en in het bijzonder wat werd bedoeld met “de normale lidmaatschapscontributie”. PZO mocht daar harerzijds ook op vertrouwen. Zoals uit de stukken blijkt, is [Z] als voorzitter van VERN nauw betrokken geweest bij de oprichting van PZO en zijn alle relevante vergaderstukken zowel in de oprichtingsfase als daarna ook steeds aan VERN toegestuurd, waaronder sinds mei 2002 voorstellen en besluiten omtrent de hoogte van de contributie steeds ad € 20,-- per vertegenwoordigde zelfstandige. Voorts is van belang dat uit de overigens nog in het gebrachte stukken, zoals de correspondentie tussen partijen en de verslagen van de bestuursvergaderingen van VERN, slechts kan worden opgemaakt dat [Z] en daarmee VERN kennelijk uitging van een contributie van € 2,-- per aangeslotene en dus van een bedrag van ongeveer € 2.500,-- per jaar, hetgeen overeenkomt met hetgeen [Z] mondeling ter comparitie heeft verklaard. Anders dan VERN meent, kan daarin echter geen steun worden gevonden voor de stelling van VERN dat op 16 april 2003 een afwijkende prijsafspraak is gemaakt. Een en ander maakt dat niet vast is komen te staan dat tussen partijen een afwijkende prijsafspraak is gemaakt voor de door VERN verschuldigde lidmaatschapscontributie. De rechtbank begrijpt uit het gestelde door VERN bij dupliek dat zij afziet van haar eerdere aanbod aanvullend bewijs te leveren in het bijzonder door middel van het horen van getuigen. Nu bovendien geen andere feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die - indien bewezen - tot het bewijs van de gestelde afspraak zouden kunnen leiden, dient er in rechte van te worden uitgegaan dat het bestuur van PZO geen afwijkende contributieregeling met VERN is overeengekomen.
4.5
Ter nadere onderbouwing van haar beroep op dwaling heeft VERN gesteld dat het op de weg van PZO had gelegen haar de nodige helderheid te verschaffen over de hoogte van de contributie en zij dit heeft nagelaten, waardoor zij omtrent de inhoud van de overeenkomst heeft gedwaald. VERN was geen lid geworden van PZO indien zij had geweten dat zij aan verschuldigde contributie een bedrag van € 25.000,-- kwijt zou zijn, omdat haar financiële positie dit niet toestond.
4.6
Uit de stukken blijkt genoegzaam dat VERN kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat de contributie neer zou komen op zo’n € 2.500,--, zodat sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken als bedoeld in artikel 6:228, eerste lid, BW. Of het bestuur van PZO bij het maken van de afspraken op 16 april 2003 heeft verzuimd VERN te informeren over de hoogte van de “normale lidmaatschapscontributie” - zoals VERN stelt, maar gemotiveerd is weersproken door PZO - kan in het midden blijven. Zoals hiervoor onder 4.4 reeds is overwogen, zijn zowel in de oprichtingsfase van PZO als daarna alle relevante stukken van PZO steeds aan VERN toegestuurd, waaronder stukken omtrent de hoogte van de contributie ad € 20,-- per vertegenwoordigde zelfstandige. VERN wist, althans zij had kunnen weten, wat de hoogte van de normale lidmaatschapscontributie was, zodat - wat er zij van de vraag of aan alle overige vereisten als bedoeld in artikel 6: 228 BW is voldaan, zij de onjuiste voorstelling van zaken daaromtrent aan zichzelf te wijten heeft en het beroep op dwaling faalt.
4.7
De slotsom is dat VERN is gehouden tot het betalen van de normale lidmaatschaps-contributie over de kalenderjaren 2004 en 2005, zodat de vordering tot betaling van de hoofdsom dient te worden toegewezen.
4.8
De door PZO gevorderde rente over de contributie voor 2004 € 29.750,-- vanaf 9 april 2004 is voor toewijzing vatbaar, nu PZO VERN dit bedrag bij factuur van 9 maart 2004 in rekening heeft gebracht en daarbij heeft aangegeven dat dit bedrag binnen 30 dagen na factuurdatum betaald diende te zijn. De door PZO gevorderde rente over de contributie voor 2005 ad € 29.750,-- vanaf 8 november 2005 is eveneens voor toewijzing vatbaar, nu de raadsman van PZO VERN bij brief van 24 oktober 2005 heeft gesommeerd tot betaling en hierbij aanspraak heeft gemaakt op de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na dagtekening van deze brief.
4.9
De nevenvordering tot het betalen van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen. Na betwisting door VERN heeft PZO deze kosten nader gespecificeerd. Daaruit valt naar het oordeel van de rechtbank echter niet af te leiden dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele herhaalde sommatie d.d. 24 oktober 2005, het doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel en het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in artikelen 237-240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
4.10
VERN zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
6. De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt VERN om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan PZO te betalen het bedrag van € 59.500,00 (zegge: negenenvijftigduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW over € 29.750,-- vanaf 9 april 2004 tot aan de dag der voldoening en over € 29.750,-- vanaf 8 november 2005 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt VERN in de proceskosten, die van het beslag daaronder begrepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van PZO bepaald op € 1.235,-- aan vast recht, op € 381,99 aan overige verschotten en op € 3.576,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Heevel.
Uitgesproken in het openbaar.
1747/1515